Q & A

Heb je een vraag? Stuur dan een mail naar info@petravangansen.be

Ik antwoord je zo snel mogelijk. Je vraag en mijn antwoord zal ik anoniem op deze pagina publiceren. Wil je dat niet, vermeld het dan even in je mail.

 

Q: Hoe ben je op het idee gekomen een roman te schrijven?

A: Schrijfster worden was een kinderdroom. Ik schreef graag opstellen en hield jarenlang een dagboek bij. Mijn ‘eerste boek’ heb ik op mijn negende geschreven, aan de lopende meter, op een afgedankte, dikke rol kladpapier die mijn vader uit een oude kopieermachine van zijn werk had meegenomen. Uitgerold liep mijn toen nog handgeschreven verhaal van de buitenmuur van de woonkamer tot in de keuken. Het ging over een meisje dat leert duiken en op de bodem van de zee een schat ontdekt – hoe origineel hè ! 

Het eerste, nog zeer vage idee voor ‘Wachten op een knipoog’, kreeg ik negentien jaar geleden, toen ik in verwachting was van mijn jongste dochter. Om het risico op een vroeggeboorte te beperken moest ik verplichte platte rust houden. Eindelijk tijd om te schrijven! Ik wilde een liefdesverhaal uitwerken dat ik zou situeren in de eerste helft van de 20ste eeuw. Van de toenmalige tijdsgeest kon ik me een goed beeld vormen dankzij mijn thesis voor het vak volkskunde. Omdat meisjes in die tijd zoveel mogelijk uit de buurt gehouden werden van jongens, zelfs binnen eenzelfde gezin, en er een sterke sociale controle bestond tussen de dorpelingen, besloot ik dat mijn hoofdpersonage een weeskind moest zijn. Opgevoed door een vroedvrouw die door haar drukke werkzaamheden weinig tijd heeft voor haar pleegdochter, en wonend aan de rand van het dorp, ver buiten het centrum, zou dit meisje van meer vrijheid kunnen genieten en de kans krijgen vriendschap te sluiten met haar buurjongen. Zo zijn dus de eerste versies van Toon en Elisa aan mijn fantasie ontsproten. Maar dat was de embryo-fase van het verhaal. Hoe het verder zou lopen, daar had ik nog geen idee van. De kladschriften waarop ik mijn eerste ideeën uitgeschreven heb, hebben na de geboorte van Pauline jarenlang in de onderste schuif van mijn bureau gelegen. Ik durfde ze aan niemand te laten lezen.

Met een full-time job en een gezin met twee opgroeiende kinderen bleef er geen tijd meer over om verder te schrijven. Behalve ‘Op het potje, kleine Huppel’ en ‘Dribbel naar het circus’ kwam ik zelfs amper aan het lezen van een boek toe.  

In de zomervakantie van 2014 - de kinderen waren intussen zelfstandiger, onze bouwfase was achter de rug – kreeg ik weer wat ademruimte. Ik heb de oude kladschriften uit de kast gehaald en besloot de verhaallijn van Elisa en Toon verder uit te werken. Vital, mijn echtgenoot en Hanne en Pauline, mijn dochters, reageerden enthousiast op mijn voornemen. Zonder hun aanmoedigingen had ik het nooit klaargespeeld deze roman te voltooien.

Q: Zou je nog in andere genres willen schrijven?

A: Ik hoop nog andere romans te schrijven. Maar een kinderverhaal wil ik ook wel eens proberen. Daarvoor heb ik al een idee. Ik hou het bij proza.

Q: Heb je de voorbije jaren continu aan deze roman gewerkt?

A: Ik heb een fulltime job en een gezin, maar in mijn vrije tijd ben ik intensief met het boek bezig geweest. Het was een proces van schrijven, schrappen, herschrijven, laten bezinken, herlezen en nog maar eens bijschaven. In de ‘bezinkingsperiodes’ heb ik schrijvershandleidingen en zoveel mogelijk romans gelezen. Ook had ik nood aan feedback van proeflezers. Vital was steeds de eerste aan wie ik een stuk tekst voorlegde, en hij is altijd kritisch en eerlijk geweest! Pas als hij een bepaald hoofdstuk goed vond, durfde ik het aan anderen voor te leggen. Mijn proeflezers heb ik op het hart gedrukt streng te zijn in hun beoordeling. Telkens heb ik het manuscript bijgeschaafd op basis van hun op- en aanmerkingen.

Q: In welke mate is ‘Wachten op een knipoog’ (pseudo-) autobiografisch?

A: Elke schrijver baseert zich natuurlijk voor een stuk op zijn eigen ervaringen en emoties. Zo weten degenen die me kennen dat er overeenkomsten zijn tussen mijn zwangerschappen en Adinda’s probleemzwangerschap. Adinda is iemand die in haar vrije tijd schrijft, en de redenen die ze daartoe aanhaalt, zijn mijn eigen redenen om te schrijven.

“Mijn verbeelding werkt als therapie. In mijn verhalen kan ik het leven van mijn personages inkleuren en sturen in dramatische, komische of avontuurlijke wendingen. Dan ben ik de regisseur van mijn theaterstuk, dan heers ik over een universum dat ik zelf creëer en heb ik macht over mijn diepste emoties. Het helpt me om vat te krijgen op de chaotische werkelijkheid. Het werkt bevrijdend.” (Adinda)

Maar verder lijk ik helemaal niet op Adinda. Evenmin op Elisa. Elisa is eerder iemand die ik wel zou willen zijn; ze heeft veel meer lef dan ik!

Q: Waar haal je je inspiratie vandaan?  

A: Aan dit verhaal ben ik begonnen zonder duidelijke line-out. Ik hoopte dat het schrijven bij mij zou werken zoals bij Isabel Allende, voor wie ik veel bewondering heb. Allende beweert dat de geesten uit haar verleden opduiken en woorden, beelden en scènes suggereren; zij is als schrijfster slechts een medium.     

“I allow the characters to live their own lives in the book. Often I have the feeling that I don't control them. The story goes in unexpected directions and my job is to write it down, not to force it into my previous ideas.” (Isabel Allende)

In zekere zin werkte het bij mij ook zo. Niet dat ik in geesten geloof. Toch had ik vaak een bepaalde scène in gedachten, maar deden mijn personages tijdens het schrijven toch hun eigen ding, en stuurden het verhaal een andere richting in. Het komt er eigenlijk gewoon op neer dat ik mijn fantasie niet steeds in de hand heb. Het gevolg was dat er een wildgroei aan nevenpersonages en subplots ontstond, zodat ik achteraf weer moest schrappen. Voor een volgende roman neem ik me dus voor om op voorhand toch een beter afgelijnde line-out te bedenken, al wil ik voldoende ruimte laten voor de inspiratie van het moment. 

Vaak droomde ik ’s nachts als Elisa, en ik heb – vrees ik – Vital wel eens als ‘Toon’ of als ‘Jan’ aangesproken. Ik was bezorgd dat ik schizofrene trekken begon te vertonen. Wat een opluchting was het om in een interview met een Brits acteur te lezen dat hem dat ook overkwam; hij leefde zich zo sterk in zijn personages in dat hij ’s nachts hun dromen droomde en overdag hun gedachten dacht. Oef, dacht ik, ik ben dus niet de enige die een beetje getikt is. Het nevenpersonage Richard uit mijn roman is trouwens gebaseerd op deze acteur. Aan jullie om te raden wie hij in werkelijkheid is.

Q: Heb je je door bestaande verhalen laten inspireren?

A: Ja, hoofdpersonage Scout uit To kill a mockingbird van Harper Lee was precies het personage dat ik voor Elisa als kind in gedachten had; een intelligent, beetje ondeugend maar lief meisje.

Ook is er een zekere intertekstualiteit met Eva Luna van Allende, al speelt mijn verhaal zich af in een andere tijd en een ander werelddeel. Elisa is net als Eva Luna een weeskind, wat haar meer kans op ‘avontuur’ biedt. Louis ontfermt zich over Elisa, zoals de Turk, Riad Halabi, zich het lot van het straatkind Eva Luna aantrekt. Tussen Elisa’s vriend Toon, en Eva Luna’s kameraad Huberto Naranjo, zijn er eveneens parallellen. Maar ik wil niet te veel prijsgeven!

Het lezen van Beautiful Ruins heeft me geïnspireerd, in die zin dat auteur Jess Walter me op het idee bracht om bepaalde hoofdstukken te schrijven vanuit het standpunt van andere personages.

Ten slotte moet ik de film ‘Flying Home’ vermelden. Toen ik op een bepaald moment vast liep in het verhaal, heeft een scène uit deze film me geïnspireerd tot een bepaalde plotwending. Prachtige film trouwens, met ‘onze’ Jan Decleir en met Jamie Dornan, van voor hij bekend werd in ‘Fifty Shades’.

Q: Heb je je schrijfambitie van iemand uit je familie geërfd?

A: Niet dat ik weet! Maar ik had wel een opa (langs moeders zijde) die graag straffe verhalen vertelde. Mijn vader noemde hem een echte fantast, die in zijn eigen verzinsels geloofde. Misschien heb ik mijn fantasie wel van hem geërfd. Mijn oudste dochter Hanne heeft trouwens ook een rijke verbeelding en heeft als kind heel wat verhalen in schriftjes neergepend. Nu ze studeert heeft ze daarvoor geen tijd meer, maar ik verwacht dat ook zij ooit een roman gaat schrijven.

Q: Heb je een schrijfroutine?

A: Niet echt. Het best kan ik schrijven als ik een vrije dag heb en het huis voor mij alleen is, zodat ik niet afgeleid word. Het liefst werk ik in de veranda, zittend op mijn ergonomische bureaustoel en met de laptop op een staander, zodat ik geen rugklachten krijg. ’s Winters sla ik dan een fleecedekentje om mijn schouders. Als het weer het toelaat, ga ik buiten zitten schrijven, onder de parasol. Meestal typ ik in Word, maar als ik mijn laptop niet bij de hand heb, werk ik bepaalde stukken ook wel eens uit op papier. Ik heb ontdekt dat ik best wel tijd nodig heb om een stuk te schrijven; het lukt nooit helemaal zoals ik het wil van de eerste keer. Pas als ik een tekst laat rusten, en ’s anderendaags herlees, vallen me de sterktes en de zwaktes op en kan ik de tekst bijschaven. Ik zou dus nooit een goede journalist zijn, schrijven onder tijdsdruk lukt me niet.

Q: Kan je schrijven aanleren?

A: Dat geloof ik zeker. Zoals ik al eerder gezegd heb, heb ik veel geleerd uit de feedback van mijn proeflezers en uit bepaalde schrijvershandleidingen. Ik volg ook een driejarige schrijfcursus, gedoceerd door auteur Kaat Vrancken. Het eerste jaar heb ik al achter de rug. Ik hoop in ieder geval ook de volgende jaren nog bij te leren.

Q: Zou je full-time schrijfster willen zijn?

A: Goh, goede vraag. Als ik aan het schrijven ben, geniet ik daar echt van. Maar als je met schrijven je boterham moet verdienen, is het lang niet meer zo ontspannend. Dan komt er waarschijnlijk een druk op je te liggen. Bovendien heb ik een heerlijke job en zou ik het contact met mijn studenten missen als ik niet meer zou lesgeven. En ik zou helemaal wereldvreemd worden, want op een vrije ‘schrijfdag’ bevind ik me in een andere wereld en vergeet ik alles en iedereen rondom me. Het zou ongezond zijn als dat een full-time situatie werd. 

Q: Wie zijn je favoriete schrijvers, welke zijn je favoriete boeken?

A: Op mijn achttiende las ik Honderd jaar eenzaamheid en werd ik smoorverliefd op Gabriel Garcia Marquez. Dat boek staat nog altijd bovenaan in mijn top 10. Het huis met de geesten van Isabel Allende (op zijn beurt weer geïnspireerd door Marquez) staat op de tweede plaats; deze roman heb ik in het Nederlands en in het Engels gelezen, en als audioboek beluisterd. Een meesterwerk! Verder zijn er zovele schrijvers en boeken die de moeite waard zijn om te vermelden. Zoals ik eerder al zei,  was ik onder de indruk van To Kill a Mockingbird. Charles Dickens is een meesterverteller. Guy de Maupassant heb ik nog maar heel recent ontdekt, vooral van zijn humoristische kortverhalen ben ik fan. Woesten van Kris van Steenbergen vond ik heel knap. Van Murakami wil ik alles lezen. Grand Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer heb ik pas uitgelezen, ook daarvan was ik behoorlijk onder de indruk.

Er staan nog heel wat titels op mijn to-read lijst. Een mensenleven is helaas te kort om alles te lezen wat de moeite waard is.